Op 30 juni 2017 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan over de billijke vergoeding die kan worden toegekend bij een ontslag. Dit is een andere vergoeding dan de transitievergoeding, die kan worden toegekend als een werkgever de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig opzegt en de werknemer meer dan 24 maanden in dienst is geweest. Indien er echter in strijd met de geldende regels is opgezegd (vernietigbare opzegging), kan een werknemer de rechter verzoeken een billijke vergoeding toe te kennen. Maar hoe wordt de hoogte van deze billijke vergoeding nu bepaald? Daarover heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan. De Hoge Raad oordeelt dat het erom gaat dat een werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding kan rekening worden gehouden met de gevolgen van het ontslag, waarmee ook geprobeerd wordt tegen te gaan dat werkgevers voor de weg van een vernietigbare opzegging kiezen omdat dit voordeliger is dan het opzeggen van de arbeidsovereenkomst volgens de geldende regels. Het toekennen van de billijke vergoeding heeft geen punitief (dus straffend) karakter. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding moet daarmee dus geen rekening worden gehouden, maar er moet gekeken worden naar was billijk is voor de werknemer. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval en de persoonlijke situatie van de werknemer, die in elke zaak uiteraard weer anders zijn. Kortom: er moet bij de berekening van de billijke vergoeding een individuele afweging gemaakt worden.